Langer naar school, minder leren

door J.C. Traas

De opkomst van de onderwijssociologen en onderwijskundigen in de jaren zestig was heel vervelend voor het onderwijs. Bij deze wetenschap behoorde kennelijk dat men ‘progressief’ georiënteerd was. Dit maakte dat men eventuele tegenstanders, bijvoorbeeld uit de lerarenwereld, op twee manieren buitenspel kon zetten, zowel door neerbuigend te zeggen dat ze geen wetenschappelijke kennis hadden alsook door te suggereren dat hun denkbeelden niet progressief maar reactionair waren.

Bij die politieke en ideologische stellingname hoorde ook dat men kennis en studie die niet paste in het progressieve straatje, negeerde of bruutweg afwees. Met name de gedachte dat verschillen in begaafdheid grenzen stellen aan de mogelijkheden van leerlingen en van onderwijsmethoden, viel slecht bij toenmalige onderwijsvernieuwers en de mening dat intelligentie in hoge mate overerfelijk is en dat dit gemeten kan worden door IQ-tests is decennialang taboe geweest. Zelfs als men schreef over het verschijnsel dat kinderen van hoogopgeleide ouders meestal betere prestaties leveren in het onderwijs dan kinderen van laagopgeleide ouders, werd het i-woord niet gebruikt.

Nu lijkt er een doorbraak te zijn met het boek Meritocratie, onder redactie van Paul de Beer en Maisha van Pinxteren, met als ondertitel Op weg naar een nieuwe klassensamenleving? Waardoor komt dat? Wel, de begrippen ‘meritocratie’ en ‘meritocratisering’ zijn nogal in de mode. Die woorden zijn pas echt in gebruik gekomen na publicatie van het boek The Rise of the Meritocracy van Michael Young in 1958. Het is een soort sociale sciencefiction, satirisch bedoeld, waarin de toegang tot het onderwijs steeds meer bepaald wordt door IQ-tests; waar vervolgens de schoolprestaties beslissend zijn voor de maatschappelijke mogelijkheden en voor de status en beloning van mensen, volgens de formule I+E=M, ‘Intelligence and effort together make up merit’. Het is gebaseerd op ideeën die in de psychologie in die tijd – en nog trouwens – gangbaar waren, maar op een geraffineerde manier sterk overtrokken. En het is soms onderkoeld geestig. Bijvoorbeeld dit: tegen het eind van het verhaal, omstreeks 2025, is er een nieuw klassenstelsel ontstaan. De kinderen van intelligente ouders konden bijna automatisch naar aparte scholen voor begaafde kinderen gaan, de bevoorrechting op basis van IQ werd zo goed als erfelijk.

Maar er bleef toch nog een kink in de kabel te zitten. Immers, niet alle kinderen van intelligente ouders zijn intelligent: er is een verschijnsel dat ‘regression tot the mean’ heet, een terugkeer naar het gemiddelde: de nakomelingen van bovengemiddeld intelligente ouders bereiken over het algemeen niet de waarden van hun ouders, terwijl degenen met ouders beneden het populatiegemiddelde gewoonlijk hogere waarden bereiken dan hun ouders.

In de fictie van Michael Young proberen ouders uit de leidende klasse hun minder intelligente baby’s – dat is al bij de geboorte bekend – te ruilen voor kinderen uit een lager milieu en betalen daar grof geld voor. Nog erger: ‘Desperate parents have even descended to babysnatching after keeping a watch on pregnant mothers of the lower classes whose intelligence genealogies are promising.’

Terug naar Paul de Beer en zijn collega’s. In hun bijdragen laten zij de ‘regressie naar het midden’ onvermeld. Die belet immers dat ouders hun intellectuele positie zomaar kunnen doorgeven aan hun kinderen. Het is eigenlijk jammer dat er nog maar zo weinig grote gezinnen zijn: daaraan kun je de spreiding van intelligentie meestal prima zien.

De Beer c.s. zijn bang dat er uit een meritocratische samenleving opnieuw een sterk gelaagde samenleving ontstaat waarin maatschappelijke posities van generatie op generatie worden overgedragen – niet direct zoals in de oude klassensamenleving, maar indirect via het IQ.

Wat zeggen de ‘ouderwetse’ psychologen hierover? Dat intellectuele prestaties tot stand komen door een samenspel van IQ en omgevingsfactoren, waarbij het IQ duidelijk meer gewicht in de schaal legt.

Ouderwetse sociologen daarentegen laten de erfelijkheid van het IQ zoveel mogelijk buiten beschouwing en menen dat de ‘omgeving’ van cruciaal belang is voor het behalen van prestaties. Dat past uiteraard bij het ideaal van de maakbare samenleving. Vandaar ook de roep om ‘uitstel van studiekeuze’, heterogene klassen, enzovoort. Men noemt dit ook wel het ‘nature versus nurture’-debat.

De Beer c.s. maken nu het punt dat intelligente kinderen uit hogere milieus een extra steuntje in de rug krijgen door de gunstige omgevingsfactoren die zij van huis uit meekrijgen. Dat speelt ongetwijfeld een rol, maar het is moeilijk na te gaan hoe sterk die invloed is. In feite geeft het IQ aan wat het intellectuele plafond is en als leraar heb ik maar al te vaak gezien dat dit plafond bestaat en dat pogingen om hoger te reiken tot mislukken gedoemd zijn. Soms helpen bijlessen alleen de portemonnee van degene die ze geeft. Bovendien, het wellicht meest voorkomende probleem in het voortgezet onderwijs is het gebrek aan motivatie en dat is te zien in alle milieus.

Omgekeerd, een sterke wil om te slagen, om meer dan gemiddeld te presteren, komt ook in alle milieus voor. Ik had daar graag iets over gelezen in dit boek, bijvoorbeeld met betrekking tot meisjes van Marokkaanse afkomst.

Wel is er een bijdrage van Natascha Notten, ‘Opvoeding en ongelijke kansen: de rol van de culturele opvoeding bij de overdracht van ongelijke kansen tussen generaties’. De redenering is bekend: kinderen uit bevoorrechte milieus krijgen een opvoeding die beter aansluit bij de eisen die de school stelt dan de kinderen uit ‘lagere’ milieus en krijgen daardoor een voorsprong.

Ja, zeg ik dan, dat is heel aannemelijk. Maar ik heb wel een paar kanttekeningen. De auteur zegt dat het ouderlijk ‘cultureel kapitaal’ onder meer kan bestaan uit ‘elitaire vormen’ van cultuurparticipatie, zoals het bezoeken van musea en klassieke concerten. Nu bezoek ik weleens musea en ik ga ook wel naar klassieke concerten en wie zie ik daar dan? Voornamelijk ouderen, niet de ouders van de huidige scholieren maar de grootouders.

Bovendien is het elitaire aspect bijna verdwenen: in een elitaire krant als NRC Handelsblad worden jazzmuziek, popmuziek en klassieke muziek op voet van gelijkheid besproken.

Er zijn nog twee redenen waarom ik niet zonder meer geloof in een heel grote betrokkenheid van de ouders bij de culturele opvoeding van hun kinderen. De ouders die behoren bij de maatschappelijke bovenlaag zijn in het algemeen tweeverdieners die heel hard werken en lang niet altijd de gelegenheid vinden om met hun kinderen bezig te zijn. Soms hebben ze een nanny. Belangrijker nog: in veel gevallen – een op drie wellicht – vindt er een echtscheiding plaats tijdens de schoolloopbaan van de kinderen, en wat voor effect heeft dat op hen?

Wat De Beer en zijn collega’s wel verdienstelijk doen is wijzen op de consequenties van de onderwijsexpansie in de twintigste eeuw, waardoor de naamgeving van opleidingen in feite niet meer klopt. Wie in 1910 een middelbare beroepsopleiding had afgerond, behoorde tot de hoogst opgeleide helft van de bevolking. Wie dat deed in 1990, behoort tot de laagst opgeleide helft.

Anders gezegd: men moet steeds langer doorgaan in het onderwijs om zich te onderscheiden. De Nederlander Louis Emmerij wees daar al op in 1974 in zijn boek Can the School Build a New Social Order? waarin hij de duurloop beschreef die leerlingen en studenten moeten volbrengen om het hogere niveau te bereiken. Om de maatschappelijke voordelen van een hoog onderwijsniveau te verwerven moeten leerlingen en studenten steeds langer doorgaan: “And so the pressure for more years of education will spiral upwards.” Maar nog is het niet voldoende: “And so the pressure for easier access to higher levels of schooling will be on, and those pressures will conflict directly with the selective character of these higher levels.”

Het is een trieste constatering dat deze ontwikkeling nu al vijftig jaar gaande is, onder de ogen van politici en bestuurders en dat niemand het nodig heeft gevonden in te grijpen.

1 reactie op Langer naar school, minder leren

  1. Adriaan de Lange // 4 februari 2017 om 19:16 // Beantwoorden

    Dat er meer klasse verschillen ontstaan ook in onderwijsniveau lijkt voor de hand te liggen maar in Great Britain is m.i. in the Great British Class Survey /1/ het tegendeel bewezen daar uit de cijfers blijkt dat maar 50% van de Elite ouders heeft die uit dezelfde klasse komt.

    /1/ Social Class in the 21st Century, Mike Savage, 2015

Laat een reactie achter

Uw e-mailadres zal niet worden gepubliceerd.


*