Beperk de stortvloed aan ideetjes

Rupsje Nooitgenoegdoor Pier Bergsma

Het is een van de bekendste boeken voor kleuters. Eric Carle schreef het in 1969 en het is ondertussen vertaald in meer dan vijftig talen. Ik bedoel Rupsje Nooitgenoeg, het verhaal van een rups die zich in één week door één appel, twee peren, drie pruimen, vier aardbeien en vijf sinaasappels eet en op de laatste dag van de week nog van cake, meloen, ijs, kaas, een lolly, taart en een worstje smult. Ondertussen is het een heel dikke rups geworden. Uiteindelijk kruipt er na twee weken een mooie vlinder uit de cocon. Een leuk verhaal en kleuters leren aan de hand van dit boek op een speelse manier tellen en de dagen van de week opnoemen.

In maart 2014 schreven de bewindslieden van OCW een brief aan de Tweede Kamer met als titel ‘Toezicht in Transitie’. Hoewel in de eerste zin wordt vastgesteld dat het Nederlandse onderwijs goed presteert, gaat het in de brief voordurend over de noodzakelijkheid het onderwijs te verbeteren. Al op eerste pagina komt het woord acht keer voor: verbeteren, verbetering, verbeteringen, verbetercultuur, verbeterplannen en verbeterpotentieel.

En toen moest ik denken aan ‘Rupsje Nooitgenoeg’. Voor zover ik me kan herinneren is het onderwijs voortdurend verbeterd vanaf het moment dat Rupsje Nooitgenoeg verscheen. Dat was in 1969. Het ene verbeterplan was nog niet gelanceerd door een minister of daar was alweer de volgende minister of staatssecretaris met een nog beter plan. Vooral de laatste twintig jaar is het raak. Lumpsumfinanciering, basisvorming, competentiegericht onderwijs en de toets- en afrekencultuur, om maar een paar voorbeelden te noemen. Begeleidingsdiensten en anderen die om het onderwijs heen hangen, verdienen er hun brood mee.

Het is nooit voldoende. Daarom is het ministerie van Onderwijs goed te vergelijken met Rupsje Nooitgenoeg. Het tragische van deze overheidsrups is dat hij op zijn vraatzuchtige toer veel vernielt en er geen fleurige vlinder verschijnt. Bovendien heeft onderwijs aanmerkelijk minder invloed dan menigeen denkt.

Vier de verschillen
De wetenschap is het niet eens over het percentage, maar je mag ervan uitgaan dat de ontwikkeling van een kind grotendeels afhangt van de eigenschappen van de ouders. Waarschijnlijk voor meer dan de helft. Die ontwikkelingsmogelijkheden zijn al bij de geboorte gegeven. Daarna kan er van alles misgaan of juist niet, want ook de opvoeding en het onderwijs spelen een belangrijke rol. Het spreekt vanzelf dat kinderen in ons rijke, welvarende en veilige Westen aanmerkelijk beter af zijn dan elders.

Ouders realiseren zich niet altijd hoe groot de verschillen tussen kinderen zijn en die worden met het jaar groter. Zo heb je leerlingen in groep acht van de basisschool die wat betreft verstandelijke ontwikkeling met gemak op het gymnasium hadden kunnen zitten, maar je heb ook jongens en meisjes die nog moeite hebben om het programma van groep zes te volgen.

De verschillen in ontwikkeling bedragen aan het eind van de basisschool minstens drie leerjaren. Het is niet eenvoudig voor de juf of meester om daarmee om te gaan. Toch is het belangrijk dat de verschillen worden gevierd in plaats van geproblematiseerd.

Het belang van fietsen
De nieuwste verbeterhype is het Platform Onderwijs2032. “De wereld om ons heen verandert in sneltreinvaart. De samenleving en de arbeidsmarkt van de toekomst zullen ongetwijfeld veel vragen van onze flexibiliteit, creativiteit en vermogen tot samenwerking. Hoe bereiden basisscholen en middelbare scholen kinderen optimaal op deze uitdagingen voor?” Zo begon op 17 november 2014 het grote nationale debat over de toekomst van ons onderwijs met leraren, leerlingen, ouders, het bedrijfsleven en de wetenschap. Eind december 2015 wordt het rapport van Onderwijs2032 gepresenteerd.

Kortgeleden kregen we een voorproefje te zien van wat de gesprekken tot nu hebben opgeleverd. Ik zag Paul Schnabel, de voorzitter van het Platform, die net het advies Leren in het funderend onderwijs van de toekomst van de voorzitter van de SER in ontvangst had genomen. Hij was blij dat zo veel partijen meedenken. Volgens Schnabel sluit het advies goed aan bij wat de andere 5700 meedenkers vinden, want ‘we moeten uitgaan van de talenten van leerlingen en hen leren leren’. Volgens de SER en hun advies betekent het ‘dat naast vakken als taal en rekenen en digitale vaardigheden, ook het aanleren van niet-cognitieve 21ste eeuwse vaardigheden als kritisch denken, samenwerken, problemen oplossen en creativiteit van groot belang zijn’.

Ik vroeg me na deze wijsheden af of Onderwijs2032 en de SER nog met andere adviezen komen, want dit had iedere onderwijzeres met een beetje verstand zelf kunnen bedenken, zelfs na een lange vermoeiende dag op de fiets op weg naar huis.

Wat me ook tegenstaat, is de gedachte dat je op dit moment zou kunnen weten wat je over vijftien jaar nodig hebt. Hoewel kaartlegsters en astrologen er geen moeite mee hebben, de toekomst laat zich moeilijk voorspellen. Wie had vijftien jaar geleden kunnen bedenken dat je met je iPhone een Spaanse slagerij binnenstapt, daar in het Nederlands een zinnetje inspreekt dat met Google Translate binnen een seconde in hoorbaar Spaans vertaald wordt, zodat de slager begrijpt wat je bestelt. Het is van belang dat je met digitale middelen kunt omgaan, zoals Onderwijs2032 constateert, maar dat hoef je niet op school te leren. Leuk dat je een machine kunt gebruiken voor een vertaling, maar het echte leven is belangrijker en wat is er dan mooier dan dat je zelf in een Spaanse slagerij iets in het Spaans bestelt.

Volgens het Platform wordt kennis minder belangrijk, omdat je alles met Google kunt opzoeken, maar in 2032 ligt Amsterdam op dezelfde plaats als nu en het is handig dat je weet waar het ligt en dat je dat niet eerst hoeft op te zoeken op je smartphone. Het hebben van fundamentele kennis van onze omgeving en geschiedenis blijft noodzakelijk. Dat geldt ook voor kunnen lezen, rekenen en het leren van een vreemde taal. Bovenal vraagt leren inspanning, digitaal of niet. Zelfs in 2032. Nu ik aan die onderwijzeres op de fiets denk, schiet me een andere vaardigheid te binnen die voor de 21ste eeuw van essentieel belang is en zal blijven. Dat is fietsen.

Beperking
Scholen voor basis- en voortgezet onderwijs zijn in de eerste plaats bedoeld om kinderen te helpen zich die dingen eigen te maken die onmisbaar zijn voor een redelijk maatschappelijk functioneren en die je niet gemakkelijk thuis of elders leert. Zo simpel is het.

Er is een Duits spreekwoord dat onze nationale vergader- en overlegtijgers op een bordje boven hun bed moeten hangen: “In der Beschränkung zeigt sich erst der Meister.” Beperk de vloed aan ideeën die voortdurend over het onderwijs uitgestort wordt en beperk de bureaucratische rompslomp.

Het is verbazend hoeveel men al van jonge kinderen op papier zet en in digitale dossiers opslaat. Cito heeft programma’s en toetsen om de taal- en rekenvaardigheid van kleuters te volgen en een programma om de sociaal-emotionele ontwikkeling van de kleintjes vast te leggen. Het ligt voor de hand dat de ouders de uitslag van dit onderzoek te horen krijgen. Er is van wetenschappelijke kant veel kritiek. De ene dag is de andere niet en wat moet men met al die gegevens, want een kinderleven is moeilijk te beïnvloeden. Kinderen hebben geen trechter op het hoofd, waardoor je wat meer taal of rekenen naar binnen kunt gieten. Na de kleutertijd wordt het alleen maar erger, met als achterliggende gedachte dat het kind maakbaar is.

Sinds jaar en dag houden juffen een dossier bij van hun leerlingen. Die dossiers zijn de laatste jaren onder dwang van de overheid, de inspectie en angstige schooldirecteuren uitgegroeid tot ware boekwerken. Welke juf of meester je ook spreekt, ze worden allen dol van alles wat ze moeten bijhouden, invullen, aankruisen en vastleggen, maar zij hebben helaas nog steeds geen overwinning behaald in hun strijd tegen de controlefreaks zoals de huisartsen, die eerder dit jaar met succes in opstand kwamen tegen de toegenomen macht van de zorgverzekeraars. Er schijnt trouwens in 2017 verandering op til te zijn.

De vraag waar de controledwang vandaan komt, wordt beantwoord door oud-inspecteur Henk van der Weijden in het boek Overleef de onderwijsinspectie. Volgens hem is het onderwijs helaas in de ban geraakt van een Angelsaksisch model van denken dat gekenmerkt wordt door een sterke top-downstructuur en controle.

Verus, de vereniging voor christelijk onderwijs, nodigde enige tijd geleden bestuurskundige Paul Frissen uit. Volgens Frissen wordt het belang van onderwijs overschat. Alsof wanneer we mensen maar hoog genoeg opleiden, alle leed, pech en risico’s kunnen worden uitgesloten. In zijn pleidooi benadrukte hij dat de mensen die in het onderwijs werken het belang van wat zij doen niet moeten overschatten en een relativerende houding moeten aannemen. “In Nederland leeft de diepe overtuiging dat als we iets maken, als we het opschrijven, als we een regel hebben… de wereld zich ernaar gaat gedragen.” Die maakbaarheidsgedachte is sterker dan ooit.

Scholen en ouders zouden in het geweer kunnen komen tegen deze zinloze en schadelijke ontwikkelingen in het onderwijs, maar dat doen ze niet. Ouders zouden medewerking kunnen weigeren aan afvinklijstjes, observatieschema’s en weet ik wat de firma’s ‘laat-de-kassa-rinkelen’ verder nog bedacht hebben op weg naar het ideale en maakbare kind. Maar dat doen of durven ze niet, of hebben ze misschien toch ergens de overtuiging dat het helpt om hun kind op te stoten in de vaart der volkeren?

Pier Bergsma is vanaf het begin lid van BON. Hij studeerde na de Kweekschool Nederlandse taal- en letterkunde en was jaren werkzaam als directeur van een basisschool. Momenteel schrijft hij over onderwijs, onder meer als columnist bij het Friesch Dagblad. Hij was een van de initiatiefnemers van de actie ‘Red het basisonderwijs’.

Niet iedereen springt over het hoogste touwtje

Onder de titel ‘Scholen, blijf werken aan verheffing’ publiceerde Trouw op woensdag 28 oktober een vraaggesprek met minister Jet Bussemaker. Ze constateert dat er een kloof ontstaat tussen arm en rijk en tussen hoog en laag opgeleid.

Het zal nog zo gaan. Er moeten op school twee teams gekozen worden. Ik was een van de laatst gekozenen. Ik kon dat goed begrijpen, want je kon van mij niet veel verwachten. Ook in de ringen, op de brug, de bok of de rekstok was het moeizaam opereren. Nee, ik gaf de voorkeur aan zwemmen, fietsen of lopen. Dan kon je je gedachten nog eens laten gaan, zonder dat je hoefde na te denken hoe aan de dood te ontsnappen bij een salto over het paard. Ik kan niet begrijpen hoe die ingewikkelde capriolen bijdragen aan een gezonde ontwikkeling van lichaam en geest.

Al jaren moet volgens het ministerie van OCW ‘de lat hoger’. Het is opvallend hoe politici weten te grossieren in nietszeggende flauwekulfrases als ‘de lat moet hoger, streven naar excellentie, ambitie tonen, problemen als een uitdaging zien, opbrengstgericht werken, piketpaaltjes slaan, waarbinnen het onderwijs de ruimte krijgt, scherp blijven in moeilijke tijden’.

Ondanks de verstandige dingen die Bussemaker zegt, komt ook zij met de oplossing dat we nog meer moeten doen om kinderen die ‘achterblijven’ meer kansen te geven. “In het stimuleren van de meritocratie moeten we ervoor oppassen dat als je op je twaalfde een schooladvies krijgt, je niet alleen maar die kant op kunt. Leerlingen moeten later nog een of twee niveaus kunnen stijgen als dat past bij hun vermogens.” Inderdaad. Maar er is niets mis met mensen die met hun handen hun brood verdienen. Door de jacht naar meer en hoger vindt er een enorme verdringing plaats op arbeidsmarkt ten koste van mensen met minder opleiding die dat werk net zo goed zouden kunnen doen.

Het lijkt erop dat je pas slaagt in het leven met een hogere opleiding. Vijftig procent van de bevolking zou volgens de politici een hoge opleiding moeten hebben. Dat lijkt me onzin en dat lukt al helemaal niet bij die hogere lat. Het hoger onderwijs houdt daar op grote schaal rekening mee. De lat ligt op veel plaatsen zo laag dat je er gemakkelijk overheen stapt en dan kun je naar ‘e-Matching’, een datingsite voor hoger opgeleiden. Daarmee slaag je er wellicht in een partner op niveau te vinden en daarna kun je je voor het leven verzekeren bij ‘Promovendum, verzekeringen voor hoger opgeleiden’.

Het zit me dus niet lekker. Bij de gymlessen die ik ooit op de basisschool gaf, liet ik de kinderen op mooie zonnige dagen hoogspringen aan de rand van het plein. Het touwtje kwam na elke beurt vijf centimeter omhoog. Veel kinderen moesten afhaken en zaten in de zon te applaudisseren voor de volhouders. Zo zal het in het onderwijs gaan, als de lat steeds hoger komt en als je voortdurend de boodschap krijgt dat je past echt geslaagd bent met een hogere opleiding. Niet iedereen is een hoogspringer.

Deze column van Pier Bergsma verscheen eerder in gewijzigde vorm in het Friesch Dagblad.

Laat een reactie achter

Uw e-mailadres zal niet worden gepubliceerd.


*