Kleinschaligheid loont in het mbo

kleinschalig mbodoor Toon Rekkers

Wie de landelijke resultaten van de JOB-monitor [1] heeft gelezen, kan daar waarschijnlijk weinig nieuws in ontdekken. Want wat al jaren bekend is, wordt in dit tweejaarlijks onderzoek keer op keer herhaald. In het mbo doen de kleine scholen en vakscholen het goed. De aoc’s (agrarische opleidingscentra) en de roc’s (regionale opleidingscentra) scoren op alle onderzochte onderwerpen keer op keer lager. Hieronder een samenvatting van de belangrijkste en opvallendste resultaten (bron: JOB-monitor 2014).

Lessen
Als het gaat om de lessen zijn studenten aan vakscholen vaker positief in hun oordeel dan studenten aan de andere twee schooltypen (roc: 51%; aoc: 49%; vakschool: 58%). Het grootste verschil in oordeel naar schooltype op de onderliggende aspecten van lessen is te vinden in de tevredenheid over de kwaliteiten van docenten (roc: 59%; aoc: 55%; vakschool: 69%) en het lesmateriaal (roc: 48%; aoc: 55%; vakschool: 58%).

Het verschil in tevredenheid is minder groot wat betreft de afwisseling tussen zelfstandig en groepsmatig werken (roc: 51%; aoc: 51%; vakschool: 63%), het tijdig doorgeven van roosterwijzigingen (roc: 33%; aoc: 30%; vakschool: 38%) en het goede contact met de docent (roc: 65%; aoc: 62%; vakschool: 73%).

Vaardigheden
Bij het leren van vaardigheden (zoals samenwerken, plannen, organiseren en problemen oplossen) gaan de kleine vakscholen ook voorop (roc: 61%; aoc: 58%; vakschool: 68%). Ook op de directe vraag of de studenten vinden dat ze voldoende leren, zeggen de vakschoolstudenten vaker tevreden te zijn (roc: 56%; aoc: 53%; vakschool: 69%).

Examinering
Op het gebied van examinering zijn studenten aan vakscholen (71%) vaker positief in hun totaaloordeel over toetsing dan die aan roc’s (66%) en aoc’s (64%). Ook zijn de studenten aan de vakscholen beter te spreken over de mate waarin de inhoud van de toets overeenkomt met de lesstof (roc: 69%; aoc: 71%; vakschool: 78%).

Studiebegeleiding
Over de studiebegeleiding wordt door studenten aan vakscholen het positiefst geoordeeld en aan aoc’s het minst positief (roc: 56%; aoc: 52%; vakschool: 64%). Het leren in eigen tempo wordt door meer dan de helft van de studenten aan vakscholen als positief ervaren; studenten aan roc’s en aoc’s zijn hier minder tevreden over (roc: 52%; aoc: 55%; vakschool: 58%). Studenten op vakscholen zijn ook het meest positief over het kunnen bereiken van een medewerker van school als dat nodig is (roc: 54%; aoc: 53%; vakschool: 65%), de begeleiding tijdens het zelfstandig werken (roc: 51%; aoc: 50%; vakschool: 60%) en het rustig kunnen studeren op school (roc: 41%; aoc: 45%; vakschool: 55%). 

Rapportcijfer
Bij de toekenning van het rapportcijfer wordt in het onderzoek onderscheid gemaakt tussen opleiding en instelling. De vakscholen krijgen zowel op het niveau van de opleiding (7,4) als van de instelling (7,3) het hoogste rapportcijfer van studenten. Studenten van een roc geven de opleiding een 7,0; de instelling krijgt van deze studenten een 6,4. Van studenten van een aoc krijgt de opleiding een 6,9 en de instelling wordt met een 6,4 gewaardeerd.

Waarom scoort een vakschool, vaak een kleinschalige instelling, beter dan een grote instelling voor middelbaar beroepsonderwijs? Het antwoord op deze vraag kunnen we lezen in de conclusie van de JOB-monitor 2014. Uit het onderzoek blijkt dat naast de vergelijking over de jaren heen er ook verschillen in waardering tussen groepen studenten te zien zijn. Zo zijn bbl’ers (beroepsbegeleidende leerweg, waarbij studenten werken naast hun opleiding) veelal tevredener in hun oordelen dan bol’ers (beroepsopleidende leerweg), oudere studenten meer dan jongere studenten, autochtone studenten meer dan allochtone studenten, et cetera. Tegelijk zien we ook dat de mbo-instellingen sterk verschillen in de samenstelling van hun studentpopulatie. Een kleine vakschool heeft een ander type studenten in huis dan een groot roc in een van de grote steden. In de JOB-monitor is, om te voorkomen dat er ‘compositie-effecten’ optreden, met behulp van de multilevelanalyse vastgesteld waardoor de verschillen in beoordeling veroorzaakt worden. Hoewel het verschil in tevredenheid voor 89 procent terug te voeren is op verschillen tussen studenten, komen er uit het onderzoek tevredenheidsaspecten naar boven die wel degelijk door óf de instelling (school) óf de opleiding beïnvloed worden.

Instelling
Het sterkst is de invloed van instellingen op: rapportcijfer voor school (7,6% van de verschillen wordt verklaard door verschillen tussen instellingen); sfeer binnen school (5,8%); opnieuw kiezen voor een school (5,5%) en totaaloordeel veiligheid (5,3%).

Opleiding
De vijf aspecten waarbij verschillen tussen opleidingen het sterkst de verschillen in tevredenheid verklaren, zijn: gebruik van boeken en lesmaterialen die je moet kopen (19,8% van de verschillen is te herleiden naar verschillen tussen opleidingen); totaaloordeel lessen en programma (17,7%); gebruik kunnen maken van een computer als dat nodig is (14,5%); op tijd doorgeven van roosterwijzigingen (13,5%); totaaloordeel onderwijsfaciliteiten (12,9%).

Achtergrond
Ook zijn de volgende achtergrondkenmerken van studenten van invloed:

  • geslacht (vrouwelijke studenten zijn vaker zeer tevreden dan mannelijke studenten);
  • beperking (studenten met een beperking zijn minder vaak zeer tevreden dan studenten zonder beperking);
  • leerjaar (eerstejaars zijn vaker zeer tevreden dan ouderejaars);
  • schoolsoort (aoc-studenten zijn vaker zeer tevreden dan roc-studenten, studenten aan een vakschool zijn het vaakst zeer tevreden).

De JOB-monitor laat dan ook zien dat voor studenten de volgende tien onderliggende tevredenheidaspecten het meest van invloed zijn op de kans dat een student tot de groep behoort die een gemiddeld hoog rapportcijfer geeft aan school en opleiding (in volgorde van belang):

  1. opnieuw kiezen voor school;
  2. voldoende leren op school;
  3. school vindt mening van studenten belangrijk;
  4. sfeer op school;
  5. informatie vooraf klopt met werkelijkheid;
  6. goede docenten;
  7. opnieuw kiezen voor opleiding;
  8. school houdt zich aan eigen regels;
  9. goed lesmateriaal;
  10. begeleiding bij de opleiding.

Deze aspecten zijn op de vakscholen veelal gegarandeerd. Op de grootschalige mbo-instellingen zijn deze aspecten veelal ondergeschikt gemaakt aan megalomaan rendements- en lumpsumdenken. Ten gevolge hiervan heeft minister Bussemaker onlangs ROC Leiden moeten sluiten. Steeds blijkt maar weer dat het geld bedoeld voor de leerlingen ergens anders heen gaat (zie ook het artikel over het onderzoek van Hans Duijvestijn in De Telegraaf van 19 februari jl.). Het belang van de student is op grote roc’s inmiddels geheel naar de achtergrond verdwenen. Dat is niet nieuw; de JOB-monitor toont keer op keer dat grootschaligheid niet loont.


1 De JOB-monitor is een onderzoek dat de tevredenheid meet van mbo-studenten. Ruim 51% van alle mbo-studenten in Nederland deed in 2014 mee aan dit onderzoek. De resultaten worden gebruikt door studentenraden en scholen om de school samen te verbeteren. Op 17 juni 2014 heeft het bestuur van JOB de landelijke resultaten gepresenteerd aan minister van Onderwijs Jet Bussemaker. JOB staat voor Jongeren Organisatie Beroepsonderwijs en is de vakbond voor en door mbo-studenten.

2 reacties op Kleinschaligheid loont in het mbo

  1. Annemieke de Vries // 30 september 2016 om 16:41 // Beantwoorden

    Ik denk dat kleinschaligheid mogelijk is in de meeste ROC ’s in NL, mits er maar genoeg docenten zijn voor elke werkgroep – https://www.rockopnh.nl/

  2. Hoe groot is kleinschalig?

Laat een antwoord achter aan Annemieke de Vries Reactie annuleren

Uw e-mailadres zal niet worden gepubliceerd.


*