‘We helpen kinderen interesses te ontwikkelen’

Openbare basisschool Bloemhof te Rotterdamdoor Thomas van de Ven en Felix Huygen

We hebben afgesproken met Aetzel Griffioen, hoofdcoördinator van Rotterdam Vakmanstad en tevens filosofiedocent op de OBS Bloemhof in een van de armste delen van Rotterdam-Zuid. Met de racefiets in de hand komt hij ons vriendelijk tegemoet. Achter de schoolhekken komen we terecht in een moestuin en een ruime eetzaal met keuken. Verschillende moeders, mbo-stagiairs en de kok zijn bezig met het bereiden van het warme eten voor het middaguur. De sfeer oogt ontspannen. We zijn nog net op tijd om een korte blik te werpen op de judoles.

Tuinierles, judo, kookles en dagelijks een warme lunch met vers fruit maken samen met ecosofie-les, mentoring en huiswerkbegeleiding deel uit van het traject Fysieke Integriteit op de Bloemhof. Dit onderwijsprogramma geldt als een van de projecten van Rotterdam Vakmanstad, een initiatief van de filosoof Henk Oosterling. Sinds 2004 tracht Oosterling in Rotterdam ambitieus en duurzaam vakmanschap te bewerkstelligen. In dit kader werkt Oosterling met zijn team aan drie eco-sociale leerlijnen die begin
nen op de basisschool en eindigen op het mbo. Onder leiding van directeur Wim Pak, vormt Fysieke Integriteit op de Bloemhof sinds 2007 een verplicht onderdeel van de zes uur lesuitbreiding. Samen met het Wanita-onderwijs (interessegestuurd onderwijs via kunstenaars en cultuur) als fundament heeft Fysieke Integriteit de Bloemhof nadrukkelijk op de kaart van onderwijsland gezet.

Aetzel leidt ons weer terug naar de tuin. In de kas kunnen we volgens hem rustig praten.

VH: Hoewel Bildung een containerbegrip is, kunnen er wel enkele overheersende kenmerken worden onderscheiden: brede zelfontplooiing en algemene ontwikkeling. Het kind of de adolescent raakt niet alleen bekend met rekenen en taal, economie, bètavakken die zogezegd van direct nut zijn in de kenniseconomie maar wordt gevormd vanuit een breder perspectief. De eco-sociale leerlijn bevat extra vakken: tuinieren, judo, ecosofielessen, kooklessen. Valt de leerlijn in dit kader niet onder het spectrum van Bildung?

Aetzel Griffioen

Aetzel Griffioen (1981) is hoofdcoördinator van Rotterdam Vakmanstad en filosofiedocent op de OBS Bloemhof. Hij behaalde zijn master wijsbegeerte aan de Erasmus Universiteit Rotterdam (cum laude) en publiceert over de nieuwe gemeenschappelijkheid en politieke ecologie.

AG: “Ik ben eerlijk gezegd zeer terughoudend met het begrip Bildung. Bildung is voor mij altijd vooraf bepaald. Het begrip gaat namelijk per definitie gepaard met een canon. Zowel de negentiende-eeuwse Bildung als de hedendaagse roep om algemene ontwikkeling, veronderstelt een canon. Algemene ontwikkeling is echter zo algemeen nog niet, aangezien het altijd strak gedefinieerd is. Wil je meedoen in de algemene ontwikkeling, dan moet je die canon kennen of in ieder geval een groot deel daarvan. Bildung heeft voor mij al snel iets weg van hoge cultuur.

Je moet naar de opera gaan, je moet naar Radio 4 luisteren, je moet precies weten hoe de besluitvorming zich voltrekt op nationaal niveau et cetera. Natuurlijk is dat belangrijk. Maar Bildung heeft geen betrekking 
op belangrijke dingen in het leven waar bijvoorbeeld kinderen in achterstandswijken mee te maken krijgen. Hierbij gaat het om vragen als: hoe handhaaf je jezelf in een groep, hoe ga je om met je omgeving, waar kun je bepaalde producten vandaan halen die jij nodig hebt? Het gaat ons dus om vrij specifieke zaken die te maken hebben met de integriteit van jouw lichaam en dat van de andere mensen en de andere wezens op aarde; vandaar Fysieke Integriteit.”

VH: Bedoel je dat we naar een nieuwe vorm van algemene ontwikkeling moeten?

AG: “Nee. We moeten naar eco-sociale ontwikkeling. Deze vorm van onderwijs valt buiten de concepten Bildung of algemene ontwikkeling.”

VH: En dat betekent…

AG: “De Westerse samenlevingen gaan momenteel verkeerd om met ecologie. Dit begrip is vanuit onze optiek veel breder
dan alleen natuurbehoud. De filosoof Félix Guattari, een van onze belangrijkste bronnen, betoogt dat ecologie drie aspecten kent. Allereerste fysiek, dat is de natuur, van de kleine tuin tot het grote klimaatprobleem. Als tweede de sociale kant, hoe ga je met elkaar om en als derde, het mentale aspect, hoe denk jij over jezelf, over anderen en over de natuur? Om ecologisch te kunnen handelen, moeten deze drie aspecten samenkomen.”

VH: En hoe vinden we deze ideeën terug binnen Fysieke Integriteit?

AG: “Er is sprake van een eco-sociale cirkel en die komt in ons traject terug. Door de extra vakken zien, horen, ruiken, proeven en werken de kinderen zelf elke dag in die cirkel. Ze weten bijvoorbeeld waar het eten groeit, wie het oogst, wie het klaarmaakt; en als ze het weggooien, dan weten ze op een gegeven moment dat ze niet alleen hun bordje leegeten, maar dat al die mensen voor niets hebben staan werken.”

VH: Vinden de kinderen het eten vaak niet lekker?

AG: “Het eten is ontwikkelend op basis van 
de smaak van de kinderen, maar het idee
 is ook dat je smaak probeert te ontwikkelen. Toen we hier in het begin kwamen, lustten de kinderen niets, nu eet bijna iedereen alles.”

VH: De groepen 6, 7 en 8 krijgen ecosofieles. Wat behandelen jullie daar precies?

AG: “De drie aspecten van ecologie zijn we nu in een methode aan het verwerken. Dat worden in eerste instantie gewoon drie ecosofieboeken met een concentrische opbouw. Groep 6 krijgt mentale ecosofie, dat is puur kinderfilosofie. Groep 7 krijgt sociale ecosofie: omgang met elkaar. We noemen het ook wel vredeslessen. Het betreft veel oefening met conflict mediation en de reflectie op dat proces. Het gaat om het ervaren en aanleren van relationaliteit, van contact vinden met anderen en met jezelf. Een centrale vraag is hoe om te gaan met mensen die proberen jou van jezelf te verwijderen. Dus bijvoorbeeld, hoe moet je omgaan met reclame, met groepsdruk, met macht? In groep 8 ligt de nadruk op ‘ecowijsheid’, dus op de invloed van de mens op de natuur en andersom. Dat is de derde cirkel, waarbij het kind nog altijd centraal staat. We beginnen op het niveau van de eigen buurt. Hoe zit die in elkaar? Welke bomen staan er? En van daaruit klimmen we op naar politieke vraagstukken en de reflectie daarop.”

VH: Als ik het goed begrijp, is het opzetten van het traject Fysieke Integriteit een antwoord op hedendaagse problemen in de maatschappij?

AG: “Het elementaire probleem is dat wij de mens te veel centraal stellen. De mens staat echter altijd in verhouding tot andere dingen: andere mensen, de natuur, media. En ‘media’ is voor ons een breed begrip. Je kunt onder meer denken aan communicatiemiddelen, transportmiddelen, keukengerei en voedingsmiddelen. Binnen ons traject proberen we de kinderen naast ‘ecowijsheid’ ook een zekere ‘mediawijsheid’ bij te brengen: het kind leert begrijpen wat media met je doen, ontwikkelt een kritisch bewustzijn ten opzichte van die media en leert zelf vorm te geven aan media. Wij hebben invloed op media, maar media hebben ook invloed op ons. Dat beseffen, betekent wijs worden. Als bijvoorbeeld een kind wordt lastiggevallen via Twitter heeft dit een grotere en langere impact dan wanneer er een keer een vervelende opmerking naar dat kind wordt gemaakt tijdens de les.”

VH: Het valt ook op dat Fysieke Integriteit momenteel wordt onderwezen in basisscholen die in achterstandswijken liggen.

AG: “De ecosociale leerlijn van Fysieke Integriteit kan in principe op elke basisschool een onderdeel van het curriculum vormen. Onze reeds ontwikkelde methodes en de methodes die nu in ontwikkeling zijn, zijn namelijk gedifferentieerd. Nu liggen alle basisscholen die meedoen aan het traject in achterstandswijken. Met die armoede komen problemen zoals criminaliteit, laaggeletterdheid en obesitas. Deze problemen leiden vervolgens tot veel stress bij de kinderen. Via Fysieke Integriteit proberen we ruimte te creëren
om met deze stress om te gaan. Maar dat hoeft niet alleen op scholen met vooral arme leerlingen. Aan de hand van de vier vakken, leren de kinderen elke dag om zorg te dragen voor zichzelf, anderen en de natuur. Dat zijn positieve doelen, geen negatieve en daar kunnen alle kinderen en scholen hun voordeel mee doen. In onze methodes nemen we ook altijd de mogelijkheid op om de lessen aan te passen aan het niveau van de klas, evenals de mogelijkheid om in één klas op verschillende niveaus les te geven. Ecologische en sociale skills zijn over de hele linie belangrijk.”

VH: Skills?

AG: “Aan de hand van de vier verschillende vakken leren de kinderen allerlei vaardigheden. Dat noemen wij skills. Het mooie van skills is, in tegenstelling tot talent, dat skills zich bewijzen in het hanteren van gereedschappen, media en materie. Je kunt ze opdoen door te handelen en in het voltrekken van die handeling ligt de vervolgstap al besloten. Van de eerste naar de tweede houdgreep, van zorgen voor een plantje naar zorgen voor een tuin en van een eitje bakken naar een diner voor twaalf personen plannen, inkopen, bereiden, opdienen en afruimen en opruimen. Wat je kunt, is duidelijk, wat je nog kan leren ook. En het is voor iedereen bereikbaar, tot het punt waarop je een skill vindt waarin je je wilt specialiseren. De breedte van Fysieke Integriteit maakt dat je skills kan ontdekken op gebieden waar je anders niet zo snel mee in aanraking zou komen. Je interesseveld neemt toe. Een toename van je skills per vak betekent een groei van je zelfvertrouwen. Dat is cruciaal voor je ontwikkeling als persoon én als leerling. Zeker als je Nederlands niet zo ver ontwikkeld is, zoals door de bank genomen bij onze leerlingen, betekent Fysieke Integriteit namelijk ook een enorme en praktische uitbreiding van de context waarin jij taal nodig hebt. De gereedschappen, de instructies en de wens om een goed resultaat te bereiken, leveren je allerlei extra kapstokken aan waar je ook je woordenschat mee uitbreidt.”

VH: De kinderen leren door Fysieke Integriteit dus een zekere verantwoordelijkheid. Ze leren bijvoorbeeld zorg dragen voor een plantje bij het vak tuinieren.

AG: “Het doel van Fysieke Integriteit is inderdaad het aanleren van verantwoordelijkheid, maar dan wel ‘geschaalde verantwoordelijkheid’. Aan de hand van de vier vakken leert het kind wat hij kan. En de verantwoordelijkheid reikt maar tot datgene wat hij kan.
Ik zie verantwoordelijkheid dan ook als een eigenschap van een skill, als besloten in het uitvoeren ervan. Bij bijvoorbeeld judoën leert de leerling verantwoordelijkheid te hebben tegenover zichzelf, de ander, de leraar, je pak en het goed leggen van de mat. Verantwoordelijkheid begint op een kleine schaal en kan langzaam groeien.”

VH: Zien jullie die verantwoordelijkheid als een morele opgave?

AG: “Nee! Bij een morele opgave denk ik aan een heersende moraal die van buiten komt. De ander legt jou die verantwoordelijkheid op. Natuurlijk moet iedereen zich gedragen binnen een bepaalde bandbreedte, maar dat is niet het kenmerkende van ons onderwijs. In ons geval zou ik willen spreken van ethiek. Onze eco-sociale leerlijn heeft betrekking op een bepaalde levenswijze. En deze levenswijze komt van binnenuit en voltrekt zich in het werken met media.”

VH: Maar wacht eens even. Jullie leggen zelf toch die kinderen deze vier vakken op. De kinderen kunnen niet kiezen. Dus er is toch al sprake van een zekere disciplinering.

AG: “Dat heb je goed gezien. Deze vakken 
zijn inderdaad verplicht. En natuurlijk gaat onderwijs altijd gepaard met vormen van discipline. Maar binnen onze vakken gaat het primair om het ontwikkelen van interesses en om het cultiveren van die interesses. In ons onderwijs helpen we de kinderen te ontdekken wat zij leuk vinden en we helpen ze terecht te komen bij de plek waar hun interesses liggen. Wij hebben bijvoorbeeld momenteel een buurthuis met de naam ‘het Vakhuis’ waar de kinderen tijdens de schoolweken vrijwillig hun skills op het gebied van zorg, techniek en cultuur verder kunnen ontwikkelen, bijvoorbeeld door te programmeren of te timmeren. Het is na school, op vier dagen in de week, en ze komen er in groten getale op af. Ze kiezen zelf, vanuit interesse, een bepaalde richting waar ze zich verder in willen ontwikkelen.”

VH: Je creëert mogelijkheden voor de kinderen?

AG: “Precies! Voorwaarden scheppen. We proberen ervoor te zorgen dat de kinderen zin krijgen in het ontdekken van hun mogelijkheden. Dat is precies het kenmerkende van Fysieke Integriteit.”

VH: Is een skill eigenlijk hetzelfde als een competentie?

AG: “Nee. Een skill toont zich in de handeling. Je kunt wel zeggen dat je goed kan figuurzagen, maar niemand heeft een reden te geloven dat het zo is, behalve als jij daar aan het figuurzagen bent. Ik bedoel daarmee te zeggen: een skill moet je doen, je hoeft er niet over te praten. Als jij gegrepen bent door bijvoorbeeld figuurzagen en je wilt deze skill verder ontwikkelen, dan heb je daar niet echt een uitgeschreven document voor nodig. In principe wil de skill al meer van zichzelf.”

VH: Competentiegericht onderwijs is afvinken.

AG: “Absoluut! Maar op een onrealistische manier; de eindtermen kloppen niet. Bovendien zijn ze moeilijker te bewijzen dan skills. Skills gaan over het hanteren van media en gereedschappen; competenties zijn algemener en hebben een component in de student. Het grootste probleem met competenties is wat mij betreft trouwens een institutioneel probleem. De competentieprofielen tonen een drang naar perfectie die bij een persoon duidelijk ongezond zou zijn, maar die we institutioneel wel accepteren. Als een afgestudeerd pedagoog werkelijk aan zijn competenties zou voldoen, zou hij bij wijze van spreken het land kunnen besturen. Dat is jammer, want daarmee zijn de competentieprofielen niet specifiek genoeg meer.”

VH: Welk effecten heeft ten slotte jullie traject op de kinderen?

AG: “Als leraar zie je dat door de verschillende vakken andere aspecten van de kinderen uitgelicht worden. Het ene kind blijkt goed
te zijn in discussiëren, het andere leeft op in de tuin, en totaal onverwacht wint weer een ander kind alle judowedstrijden. Zo krijgen kinderen meer kanten van elkaar te zien: zorgzaamheid en competitie. De kinderen, horen we van hun vervolgscholen, zijn mondig en weten goed wat ze willen. En van jongs af aan leren ze al omgaan met koksmessen en ander keukengerei. Er is nog nooit iets misgegaan. Deze skills tonen zich in de omgang met gereedschappen en middelen. En die zijn dus direct zichtbaar.

Het Verwey-Jonker Instituut heeft drie jaar lang proberen te meten wat de sociaalemotionele, de cognitieve en de fysieke effecten van Fysieke Integriteit zijn op de leerlingen. Het blijkt moeilijk om statistische significantie toe te wijzen aan de metingen maar er zijn een aantal duidelijke trends gesignaleerd. Het grootste effect is sociaalemotioneel: kinderen hebben minder last van problemen en hebben meer sociaalemotionele vaardigheden door Fysieke Integriteit. Cognitief is lastiger om significant aan te tonen, maar de OBS Bloemhof zit met de CITO-eindtoets al drie jaar ver boven het landelijk gemiddelde. Vorig jaar was er een dipje, maar toen zat de school nog steeds boven het Rotterdams gemiddelde. En dan fysiek, de positieve resultaten hebben er zeker mee te maken dat de kinderen nu allemaal minstens één gezonde maaltijd per dag krijgen. Maar in fysiek opzicht was er ook een onverwacht resultaat. Bij de laatste meting in 2011 werd duidelijk dat de kinderen iets dikker waren geworden door Fysieke Integriteit. Onze lunch bleek niet tot verandering van de eetpatronen over de rest van de dag te leiden, en dus aten de kinderen per dag iets meer dan voorheen. Daarom hebben we sinds 2011 het programma ‘Eet je slim!’ toegevoegd aan Fysieke Integriteit. Moeders volgen deze cursus, waar ook diëtisten aan meewerken om te kijken wat zij thuis kunnen veranderen. Zo komt de dieetverandering op school ook het gezin binnen. Een kwestie van lange adem dus.”

Laat een reactie achter

Uw e-mailadres zal niet worden gepubliceerd.


*