vaste aanstelling + lesbevoegdheid.

Een gepromoveerd academicus geeft 3 jaar les in de bovenbouw op een school. De schoolleiding wil hem behouden voor het volgend jaar. Maar… hij heeft geen 1ste graads lesbevoegdheid. Personeelzaken beweert: nee, nee, nooit een vaste aanstelling hoor zonder 1ste gr. lesbevoegdheid. Maar kan iemand wel voor de vierde maal op een jaarcontract komen zonder die leuke truuk van “drie maanden-wegwezen-hier-en-kom-dan-toch-maar-weer-snel-terug”? Heeft men na een vierde verlenging toch niet automatisch een vaste aanstelling? Voor mij een vraag, misschien voor u een weet.

met vriendelijke groet
van een classicus uit het noorden van het land.

8 Reacties

  1. Welkom classicus uit het noorden
    Welkom op dit onvolprezen, meest besproken en belangrijkste onderwijsforum van Nederland.
    Ik weet hier helaas niet voldoende van, maar er zullen hoogst waarschijnlijk wel forumleden zijn die u een antwoord kunnen geven.

    • Een stormram?
      Ook ik kan de classicus niet inlichten. Hij roert echter wel twee belangrijke punten aan. Als hij vanuit zijn onmisbaarheid de scholen kan dwingen om hem ook zonder dat hij het didaktiektraject doorlopen heeft in vaste dienst te nemen gaat de beuk in het beleid dat didaktiek belangrijker is dan vakkennis. Een bres zal zeker tot een stormloop leiden. Ten tweede blijkt dat het tekort aan docenten mensern uit het voetvolk weer hoog te paard kunnen gaan zitten. De leraar krijgt het privilege van zelfbestuur in de klas weer terug.
      Seger Weehuizen

      • Achterwaartse stormram
        Je hebt drie soorten onbevoegden. Zij die vaktechnisch in orde zijn maar didactisch onbevoegd, zij die didactisch ‘in orde’ zijn (bv. na PABO en leservaring op basisschool) maar vaktechnisch onbevoegd en zij die noch het een, noch het ander zijn.
        Wanneer een school ‘wegens onmisbaarheid’ iemand in vaste dienst mag nemen, dan vindt de overheid het dus goed om van de eis tot bevoegdheid af te zien. Zij legt de keuring van de werknemer dan bij het schoolbestuur neer. Wat er dan gebeurt laat zich raden. De schoolbesturen zullen dan massaal vaktechnisch ongeschoolde maar (in hun ogen) didactisch goed geschoolde mensen aannemen. De reden is deze: een schoolleiding / schoolbestuur heeft vaak geen snars verstand van het vak waarvoor ze iemand zoeken, maar van didactische serviliteit en modegevoeligheid weten ze alles. De neiging om dan maar water bij de wijn te doen bij de vaktechnische eisen zal onbedwingbaar zijn.
        U verwacht een positief effect van zo’n noodsituatie; ik verwacht het omgekeerde.
        Ik denk dat het vasthouden aan de bevoegdheidseis juist een van de laatste middelen is waarmee de massale beunhazerij in het onderwijs kan worden afgeremd.
        Daarnaast denk ik dat het niet eens zo slecht is wanneer iemand naast een vaktechnische scholing ook (voorzover serieus) enige didactische opleiding krijgt. Dat dit, zoals in mijn eigen geval, een opleiding (wel in deeltijd) van een jaar moet zijn lijkt mij onnodig. In een korte cursus (bv. enkele maanden halve dagen of iets dergelijks) kan je de meest essentiële zaken wel behandelen. De kunst is om de rommel van de serieuze zaken te scheiden.

        • goede outputcontrole revalideert leervakkennis
          “45” heeft het vaak over het op de juiste plek neerzetten van de voedertroggen. Dat geldt ook m.b.t. de bevoegdheidseisen. Als wanneer uit examenresultaat blijkt dat een school slecht presteert de school financieel gestraft wordt zal zij goede leraren in dienst moeten nemen. Voor WVO-leerlingen, zo is mijn sententia, betekent dat dat een leraar in de eerste plaats goed in zijn leervak moet zijn. In het geval van de Noordelijke classicus zou deze de belofte kunnen krijgen dat hij na een korte didactische scholing zoals die welke jij genoemd hebt zijn vaste aanstelling met bijpassende salarisschaal krijgt. Voor het algemene geval bekeken zouden de scholen om een kwalitatief goede output te krijgen vooral moeten kijken naar wat de leraar ervan bakt en zouden zij uitgebreide didaktische scholing niet als een struikelblok moeten neerzetten. Een groot probleem bij de evaluatie van een brede scholengemeenschap is dat zij veel leerlingen kan laten afstromen om zo de geringe kwaliteit van het geboden onderwijs te camoufleren. En de beoordeling en het niveau van de examenopgaven worden landelijk ook aangepast aan de resultaten van de leerlingen al wordt dat laatste door het CITO bestreden. Ik denk dus dat zodra ontsnappingsroutes en camouflagetechnieken geneutraliseerd worden de scholen genoodzaakt zullen blijken om goed in hun leervak geschoolde docenten in dienst te nemen.
          Seger Weehuizen

  2. Aanstelling voor bepaalde tijd
    De relevante zaken uit de *CAO-VO*:
    Aanstelling voor bepaalde tijd vindt in elk geval plaats als:
    1) de werknemer met een onderwijsgevende functie geen wettelijke
    onderwijsbevoegdheid bezit…

    In lid 7 staat nog:
    7. De totale duur van elkaar opvolgende aanstellingen voor bepaalde tijd genoemd in de leden 2 tot en met 4, 5 a tot en met d en 6 bedraagt ten hoogste drie jaar. Wordt het dienstverband nadien voortgezet, dan geschiedt dit voor onbepaalde tijd. Twee dienstverbanden met een onderbreking van 3 maanden of minder worden als opeenvolgend beschouwd.

    Maar dat is hier niet van toepassing, vanwege het niet aanwezig zijn van een onderwijsbevoegdheid. Mij lijkt de enige oplossing een onderwijsbevoegdheid te halen.

  3. Aanvulling
    Nog een aanvulling:

    Het volgende lijkt mij van belang:
    Commissie van Beroep: Beëindiging verlengd tijdelijk dienstverband

    Bij beroepschrift van 25 juni 2004 is appellante in beroep gekomen tegen een beslissing van verweerster, aan appellante medegedeeld bij aangetekende brief van 29 april 2004, inhoudende de beëindiging van het verlengde tijdelijk dienstverband met appellante.

    De vier aaneengesloten aanstellingen van appellante hebben het tijdvak van drie jaren overschreden. Ingevolge artikel 7:668a, lid 1, van het Burgerlijk Wetboek (BW) wordt derhalve de laatste arbeidsovereenkomst van appellante geacht er een te zijn voor onbepaalde tijd. Blijkens het vijfde lid van dit artikel kan hiervan bij CAO worden afgeweken.
    Naar het oordeel van de Commissie is dit in artikel 3a.2 van de CAO/VO inderdaad gebeurd, aangezien in het eerste lid van dit artikel is bepaald dat met een onderwijsgevende, die geen onderwijsbevoegdheid heeft, alleen maar een dienstverband voor bepaalde tijd kan worden overeengekomen. Vervolgens is in het zevende lid van genoemd artikel de regeling van artikel 7:668a BW herhaald, doch slechts voor die arbeidsovereenkomsten, genoemd in de leden 2 tot en met 6 en dus met uitzondering van de tijdelijke arbeidsovereenkomst met een onbevoegde.

    *Lees verder…*

    • Het Burgerlijk Wetboek is
      Het Burgerlijk Wetboek is gelaagd opgebouwd, van algemeen naar specifiek. Daarnaast zijn er ook afspraken tussen burgers onderling. Vrijwel altijd zijn er meerdere wettelijke bepalingen of afspraken op een situatie van toepassing. Als er tegenspraak is, gaat de meest specifieke bepaling voor (lex specialis derogat legi generali). Soms wordt deze mogelijkheid ook expliciet in de wet vermeld, zoals nu. De algemene arbeidsrechtelijke regel is weliswaar dat na 3 jaar een tijdelijk dienstverband overgaat in een voor onbepaalde tijd, maar bij CAO kan hiervan worden afgeweken. In het onderwijs is, naar mijn mening terecht, het ontbreken van bevoegdheid een reden hiertoe.

Reacties zijn gesloten.