Mijn eindrapport: Sine labore nihil

door Felix Huygen

sine labore nihilTo see what is in front of one’s nose needs a constant struggle.’ Aan dit adagium van George Orwell moest ik denken toen de Verkenningscommissie Klassieke Talen, onder leiding van de professoren Caroline Kroon en Ineke Sluiter, in juli 2010 haar Eindrapport uitbracht, getiteld Het geheim van de blauwe broer. Deze commissie was ingesteld door staatssecretaris Van Bijsterveldt naar aanleiding van de al jaren tegenvallende resultaten van het eindexamen Latijn. Er werden heftige discussies over gevoerd, maar zowel de Verkenningscommissie zelf als de vele reacties op het rapport zagen – hoewel ze veel verschillende mini-oorzaken noemen, die allemaal ook ongetwijfeld een bescheiden rol spelen in de problematiek – de voornaamste oorzaak van de slechte resultaten volledig over het hoofd, terwijl die eigenlijk heel erg voor de hand ligt. Wat die oorzaak dan is? Daarover houd ik u nog even in spanning.

Een van de aanbevelingen van de commissie was het schrappen van de proefvertaling uit het eindexamen. Dit leidde tot zo veel consternatie dat de minister van Onderwijs besloot de vertaling erin te houden. Een begrijpelijke zet. Hoezeer Kroon en Sluiter de aanbevelingen in het rapport ook presenteerden als een verzwaring van het curriculum, de indruk die gewekt werd was ‘de examens worden te slecht gemaakt, dus laten we ze maar makkelijker maken’. De overige aanbevelingen zullen waarschijnlijk grotendeels wel worden overgenomen in de vorm van nieuwe regelgeving van het ministerie van OCW. Omdat deze nieuwe regels binnenkort geschreven zullen worden, lijkt het me nu een goede tijd om het Eindrapport nog eens kritisch tegen het licht te houden.

Eén paragraaf uit het Eindrapport kreeg in alle beroering nauwelijks aandacht. Ten onrechte, omdat hierin volgens mij de oplossing schuilt voor de huidige klassieke talen-malaise op middelbare scholen. Het gaat om paragraaf 5.4.4, getiteld ‘er is wel een probleem, maar niet bij ons’.

Ik heb op een school gezeten waar dit voor geldt: het Vossius Gymnasium te Amsterdam. Deze school behaalt jaar in, jaar uit consequent tussen de 7,5 en de 8,0 gemiddeld voor het eindexamen in beide klassieke talen. Zoals in voornoemde paragraaf van het Eindrapport terecht wordt opgemerkt: ‘[Het] is vanzelfsprekend van belang om te inventariseren hoe de betere resultaten tot stand zijn gekomen, zodat van de good practices geleerd kan worden.’ Inderdaad. Als alle scholen het net zo goed zouden doen als het Vossius (of als de andere gymnasia in Amsterdam, die allemaal boven de 7,0 gemiddeld scoren), dan was er helemaal geen probleem, en had de Verkenningscommissie helemaal niet in het leven geroepen hoeven worden. Zou het niet een idee zijn eerst eens te achterhalen waarom het Vossius zo goed scoort en die methode toe te passen in de rest van het land, voordat we wéér het curriculum gaan aanpassen? Er is immers geen enkele reden om aan te nemen dat de leerlingen van het Vossius en de andere Amsterdamse gymnasia inherent slimmer zijn dan die in de rest van het land. Latijn en Grieks worden daar kennelijk op een betere manier gegeven.

Helaas lijkt er nog geen sprake van enig gevoel van urgentie bij de slecht scorende scholen. Illustratief hiervoor is een ingezonden stuk van rector Hans Rookmaaker van het Haagse Sorghvliet-gymnasium dat afgelopen december in Trouw verscheen. Hij beklaagt zich erover dat zijn school in het jaarlijkse onderzoek van die krant met slechts een ‘6’ beoordeeld is, terwijl de school voor het eindexamen al jaren ‘een prima resultaat’ behaalt. Het Trouw-onderzoek heeft bepaald dat een school die niet voor alle vakken een cse-cijfer van 6,0 of hoger gemiddeld scoort, niet hoger dan een zesje kan krijgen in het onderzoek. Dit kan ertoe leiden dat school A, die gemiddeld hoger scoort dan school B, toch een lager cijfer krijgt van Trouw dan school B, omdat school B bij alle vakken een 6,0 of hoger geschoord heeft en school A niet.

En wat was het vak waar Sorghvliet het voorgaande jaar een gemiddelde van 5,9 voor behaalde, waardoor het door Trouw slecht beoordeeld is? Grieks. En ook de cijfers voor Latijn schommelen al jaren rond de 6,0. Je zou toch zeggen dat een dergelijk resultaat de rector van een gymnasium vervult met enige deemoed. Maar nee hoor, zijn school had ‘een prima resultaat’ behaald – de cijfers voor alle andere vakken waren toch immers uitstekend? Ook kwam hij met een voorbeeld van een bepaalde leerlinge van zijn die geslaagd was ondanks een 4,5 voor Grieks, een feit dat hij kwalificeerde met de woorden ‘iedereen blij’, ware het niet dat het gemiddelde dat jaar wél een 6,0 zou zijn als zij er niet was geweest. De rector erkent niet eens dat er sprake is van een probleem. Trouw had ‘broddelwerk’ geleverd. Een duidelijk geval van blaming the messenger. Wat een minachting voor de klassieke talen, en dat voor de rector van een gymnasium! Als deze houding exemplarisch is voor scholen in het hele land, dan hebben we nog een heel lange weg te gaan.

Ook in de schoolgids van datzelfde Sorghvliet wordt het probleem ontkend en zelfs goedgepraat. Ik citeer: ‘De resultaten bij de klassieke talen zijn te verklaren uit het feit dat op scholengemeenschappen er vaak maar kleine groepjes zeer gemotiveerde leerlingen deze talen volgen, terwijl er op een gymnasium veel grote groepen zijn omdat alle leerlingen verplicht zijn een klassieke taal te volgen.’ In de eerste plaats is deze uitspraak feitelijk onjuist, zoals het Eindrapport overtuigend aantoont (de eindexamencijfers voor de klassieke talen op zelfstandige gymnasia en die op scholengemeenschappen ontlopen elkaar nauwelijks), maar daarnaast is het een slappe smoes van het kaliber ‘de hond heeft mijn huiswerk opgegeten’. Van een gymnasium verwacht men meer ambitie in een dergelijk schrijven, iets als ‘de resultaten voor de klassieke talen zijn helaas niet zo goed als men mag verwachten van een school als de onze, maar we doen er alles aan om hier verandering in te brengen.’

Het heersende defaitisme, dat ik zojuist illustreerde, moet dus veranderen. ‘Andere scholen doen het ook slecht’ is geen geldig excuus, want er zijn ook scholen die het heel goed doen. Rectoren en leraren klassieke talen van slecht scorende scholen moeten ervan overtuigd zijn dat het beter kan; dan pas is verbetering mogelijk.

Maar voordat we tot een oplossing kunnen komen, moet er eerst een goede analyse zijn van het probleem. Ik denk te weten wat het probleem is, en het is iets wat helemaal niet ter sprake is gekomen in het Eindrapport: de afschaffing van het huiswerk. U denkt dat ik overdrijf? Ik citeer latinist Piet Gerbrandy, die in een interview in de Volkskrant van 15 september over zijn periode als leraar in Groenlo zegt: ‘Ik was de enige die nog huiswerk opgaf. De leerlingen maakten dat ook niet meer, want die dachten: dit is zó raar.’

Een onderzoek dat het Stedelijk Gymnasium te Haarlem uitvoerde bevestigt dit beeld: waar ruim 85 procent van de jongens die tussen 1958 en 1978 eindexamen zouden doen in de vijfde klas gemiddeld meer dan één uur per dag aan zijn huiswerk besteedde (waarvan bijna de helft meer dan twee uur), besteedde 74 procent van de jongens die in 2008 eindexamen zouden doen in de vijfde klas tussen de 0 en 30 minuten per dag aan zijn huiswerk, en nog eens 18 procent tussen de 30 en 60 minuten per dag. Slechts 8 procent maakte gemiddeld meer dan één uur per dag huiswerk. Dit is een gigantische afname!

Ook onderwijsambtenaren zijn allerminst doordrongen van deze choquerende waarheid. Het aantal zogenaamde studielasturen (slu) per schoolvak wordt berekend met de aanname dat leerlingen 40 uur per schoolweek besteden aan schoolwerk. Een eenvoudige rekensom – de gemiddelde leerling heeft 25 klokuren per schoolweek les – leert dan dat leerlingen geacht worden gemiddeld 15 uur per week (!) aan huiswerk te besteden. Een papieren werkelijkheid, die – zo blijkt wel uit het voorafgaande – niets met de ware situatie te maken heeft. Voor Latijn staat officieel 760 studielastuur in de bovenbouw; hiervan gaat ongeveer 400 uur op aan lestijd; de overige 360 uur zou door de leerling aan huiswerk besteed moeten worden. Als we echter afgaan op de heer Gerbrandy en het voornoemde onderzoek, zou zelfs 100 uur een te hoge schatting zijn van het daadwerkelijk per leerling aan huiswerk Latijn bestede uren in de bovenbouw. Geen wonder dat het eindniveau dan tegenvalt!

De cijfers zijn inderdaad schokkend, maar verklaren nog niet de slechte resultaten voor de klassieke talen, zult u misschien zeggen. Want de andere vakken zouden hier toch in gelijke mate last van moeten hebben? Ik denk het niet. Latijn en Grieks zijn namelijk door de cumulatieve opbouw van de leerstof en hoge moeilijkheidsgraad bij uitstek de vakken die het van huiswerk moeten hebben. Als een leerling zijn woordjes en rijtjes niet leert, dan loopt hij een achterstand op die later bijna niet meer in te lopen is. Als je bij geschiedenis hebt zitten suffen tijdens de behandeling van de Tachtigjarige Oorlog, kun je je 3 een paar weken later makkelijk ophalen met een 8 voor de Industriële Revolutie, ook als je je boek (wat veel leerlingen zullen doen, aangezien ze nauwelijks huiswerk maken) pas de avond voor het proefwerk voor het eerst openslaat. Zelfs een vak als wiskunde kent een sterk thematische aanpak: als je er met de pet naar gooit bij kansberekening en statistiek, kun je dat later weer compenseren met een mooi cijfer voor goniometrie en meetkunde. Maar bij Latijn geldt: ken je je naamvallen niet (goed), dan wordt het ondoenlijk om het gerundivum aan te leren. En heb je je het Griekse imperfectum niet eigen gemaakt, dan kun je de aoristus ook wel vergeten.

Voor Latijn en Grieks geldt meer dan voor enig ander schoolvak dat je ze heel regelmatig moet bijhouden om ze tot een goed einde te brengen; vandaar dat ze veel meer dan andere vakken te lijden hebben onder de feitelijke afschaffing van het huiswerk. Omdat verreweg de meeste scholieren de discipline van het regelmatig werken niet uit zichzelf bezitten, moet de leraar klassieke talen (méér dan leraren van alle andere vakken) die afdwingen. Dat gebeurt nu niet op de meeste scholen, en dan is het helemaal niet vreemd dat de resultaten te wensen overlaten. Door niet regelmatig huiswerk op te geven en/of het niet te overhoren laat je de leerlingen op een gruwelijke manier aan hun lot over; het is verwaarlozing.

Door de leerlinge die ik wel eens bijles Latijn geef word ik gesterkt in mijn opvatting dat het ontbreken van een solide basis het grootste struikelblok is en de voornaamste oorzaak van de lage eindexamencijfers. Zij heeft nauwelijks huiswerk gemaakt (hoeven maken) in de eerste vijf klassen, kent daarom haar rijtjes en woordjes niet en heeft ook nooit fatsoenlijk leren vertalen. In de zesde klas is die achterstand nauwelijks meer in te halen. Ze staat nu een vier voor Latijn en zevens en achten voor alle andere vakken, waarbij het gebrek aan huiswerk kennelijk minder problemen oplevert. De bewering uit het Eindrapport dat ‘leerlingen in de onderbouw door inzet van veel tijd en energie […] een redelijke lexicale en grammaticale kennis opdoen’ is dus buitengewoon discutabel, omdat juist deze kennis door het gebrek aan huiswerk bij de meeste leerlingen zeer te wensen overlaat.

Waarom gaat het Vossius dan tegen de landelijke trend in door wel goed te scoren voor de klassieken? De oorzaak lijkt inderdaad in het huiswerk te liggen. Wij, de leerlingen, maakten wél huiswerk, in elk geval voor de klassieke talen. Dit ging natuurlijk niet vanzelf. Om dit te bewerkstelligen werden we van de eerste tot en met de vijfde klas continu getoetst: we kregen voortdurend schriftelijke overhoringen over grammatica en woordjes voor onze kiezen. Maar ook het ‘gewone’ huiswerk werd zeer serieus genomen: een leerling die de opgegeven vertaling of oefening niet gemaakt had, werd vaak de gang op gestuurd om het daar alsnog te doen. Hierdoor werden we gedwongen de stof regelmatig bij te houden. De sectie klassieke talen voorkwam zo dat een leerling pas de avond voor het proefwerk zijn boek opensloeg, een praktijk die voor de meeste vakken afdoende is, maar niet voor Latijn en Grieks. En juist omdat er in de eerste vier klassen zo gehamerd werd op een degelijke basis van grammatica en woordenschat, konden we het in de vijfde en zesde klas heel veel hebben over de inhoud van de teksten. De klacht uit het Eindrapport dat ‘[a]lle aandacht in de les dus uit[gaat] naar het vertalen’ wat ten koste gaat van een inhoudelijke bespreking van de klassieke auteurs, ging voor ons dus absoluut niet op. Ik dacht als scholier dat het er bij alle scholen zo aan toeging, maar uit latere gesprekken met medestudenten concludeerde ik dat het Vossius in dit opzicht zeer uitzonderlijk is. Deze ijzeren discipline vinden leerlingen meestal niet ‘leuk’ (alsof dat het doel is van onderwijs!), maar het is wel de enige manier om hen in zes jaar het gewenste eindexamenniveau te laten bereiken. En een vier voor je eindexamen is altijd nog minder leuk, zowel voor de leerling als voor de leraar.

Op veel scholen, waaronder Sorghvliet, is een dergelijk strak huiswerkregime onmogelijk in te voeren door het zogenaamde ‘blokkensysteem’. Hierbij krijgen leerlingen in alle klassen vijf proefwerkweken per jaar, na ieder blok één. In deze weken wordt geen les gegeven, en daarbij is het docenten in de overige weken uitdrukkelijk verboden overhoringen te geven die meetellen voor het rapport. Zo’n systeem is funest voor de klassieke talen, omdat niet nagegaan kan worden of leerlingen de stof regelmatig bijhouden en ze heel gemakkelijk een achterstand oplopen die ze nooit meer inhalen. We moeten de hele Studiehuis-gedachte, door de commissie-Dijsselbloem al in diskrediet gebracht, nu definitief laten varen: de meeste tieners (zeker de jongens) kunnen niet zelfstandig plannen en moeten voortdurend bij de hand genomen worden. Dat betekent: iedere les huiswerk opgeven, streng toezien op het maken ervan, en veel overhoringen tussendoor plannen. Veel leraren zien hiertegen op omdat ze liever een gezellige oom of tante willen zijn dan een kille inspecteur, maar het is bittere noodzaak als we de eindexamencijfers omhoog willen tillen naar een acceptabel niveau.

Hier volgen de aanbevelingen van míjn eindrapport. Als alle scholen en leraren klassieke talen deze navolgen, dan garandeer ik u dat het probleem met de lage eindexamencijfers binnen een paar jaar de wereld uit is.

  • Schaf de toetsweken gedurende het jaar af in de eerste vijf klassen. Een per jaar, vlak voor de zomervakantie, is genoeg; bovendien levert dit extra lesweken op. De overige proefwerken kunnen gewoon tussen de lessen door worden afgenomen;
  • Geef voor élke les huiswerk op: woordjes, grammaticarijtjes, oefeningen, vertalingen. Controleer dit huiswerk iedere les en stuur leerlingen die het niet gemaakt hebben de gang op om het in te halen;
  • Geef met grote regelmaat kleine schriftelijke overhoringen waarin kennis van grammatica-onderdelen en woordjes getoetst wordt. Bied desnoods herkansingen als een toets slecht gemaakt wordt, maar probeer te allen tijde te voorkomen dat leerlingen substantiële hiaten in hun kennis opbouwen;
  • Zorg er op die manier voor dat leerlingen de eerste vier jaar een solide basis hebben aangelegd van woordenschat, grammatica en vertaalvaardigheid, zodat de nadruk in de laatste twee jaar meer op de inhoud van teksten kan worden gelegd;
  • Maak de schoolexamens moeilijker, zodat het eindexamen naar verhouding meevalt;
  • Laat de onderwijsinspectie bijhouden of scholen bovenstaande aanbevelingen wel of niet navolgen. Zo zal duidelijk worden dat scholen die ze wel navolgen navenant betere eindexamenresultaten behalen dan scholen die ze in de wind slaan, en kunnen ouders van achtstegroepers de schoolkeuze mede daarop baseren.

Dat de Verkenningscommissie in haar rapport verzuimd heeft de feitelijke afschaffing van het huiswerk te bespreken (het woord ‘huiswerk’ komt zelfs maar één keer voor in het hele rapport!), terwijl die de voornaamste oorzaak lijkt van de slechte eindexamenresultaten, is een grote en naar mijn mening fatale omissie. Ik hoop dat ik die met dit stuk een beetje heb kunnen goedmaken.

Laat een reactie achter

Uw e-mailadres zal niet worden gepubliceerd.


*